Zeg 't haar dan
Halverwege het plantsoen was ik aangesproken door een oude dame. En nu zaten we op een bankje, vlakbij het Frederiksplein. Over haar kleding droeg ze een dunne regenjas wat ik vreemd vond op deze winterse dag. Een van de mouwen hing slap naar beneden. 'Hoe lang ken je haar eigenlijk?' vroeg ze.
'Niet lang.' Nog te vroeg voor mijn afspraak in het even verderop gelegen café Oosterling, waren we in gesprek geraakt. 'Ik zou wel twee levens met haar kunnen delen, maar heb in dit ene al veel tijd verspild.'
Ze trok haar hand uit haar jaszak en vroeg me een flesje te openen wat ze al die tijd moest hebben vastgehouden. De oude vrouw nam een ferme slok. 'In de oorlog ontmoette ik mijn grote liefde. Jammer genoeg heeft hij de bevrijding niet gehaald. Opgepakt, weggevoerd. Ben nooit meer zo'n bijzonder iemand tegengekomen.' Weer nam ze een slok. 'Die verspilde tijd,' zei ze, 'zoals jij dat noemt, moet je vergeten. Trouw je ooit nog?'
'Alleen met haar.'
Ze wilde opstaan en vroeg me haar fles weer dicht te draaien. Hand en fles verdwenen in haar jaszak. 'Zeg 't haar dan,' zei ze beslist. Ze keek me bemoedigend aan, bedankte me zelfs voor het gesprek en liep vervolgens de kant uit van De Nederlandsche Bank. Ik keek haar na, stond ook op en haastte me in de richting van Oosterling, hoewel ik nu liever ergens anders was geweest.